“Pardon mevrouw, mag ik u iets vragen?” Een oudere grijze dame keek me aan met paniek in haar ogen. Ik was aan het tuinieren, dus de onderbreking kwam me eigenlijk wel goed uit. Het is namelijk niet mijn hobby. Maar stom genoeg claimde ik de voortuin toen we in ons huidige huis kwamen wonen. Niet de meest slimme move, want E schoof meteen het onderhoud naar mij door. Ik doe het, maar met veel tegenzin en alleen als het totaal uit de hand dreigt te lopen. Vreemd genoeg groeit alles als kool, ondanks of misschien wel dankzij mijn onverschilligheid. Die plantjes hunkeren gewoon naar aandacht!

Ik was dus lekker bezig. Ouwe zooi eruit, uitgebloeide plantjes snoeien en schoffelen. Zelfs E kwam het zeldzame fenomeen bekijken. Uit belangstelling maar ook om te checken of ik geen onschuldige aanplant aanzag voor onkruid. Ik maak namelijk geen onderscheid. Als iets er dood uitziet ruk ik het eruit.

Ik was net een lavendel vakkundig kort aan het wieken toen dat verwilderde vrouwtje me aansprak. Ik staakte meteen waar ik mee bezig was en sprong overeind: “Ja natuurlijk!”. Ik vermoedde dat ze de weg kwijt was. Dat klopte ook, maar voor ze tot de kern van het verhaal kwam vertelde ze dat ze een zangeres was en dat ze een optreden had in een verpleeghuis. Ik ging er goed voor staan, dit zou even duren. Het kwam er uiteindelijk op neer dat er een weg was afgesloten en dat ze nu niet meer wist hoe ze op de plaats van bestemming moest komen.

Het was maar goed dat mevrouw niet wist dat ze de meest ongeschikte persoon ever had aangesproken om de weg te vragen. Ik ben namelijk een hele slechte uitlegger. Ik ben een chaotische denker. Die warboel vertalen naar normale mensentaal is dus een uitdaging. Maar mevrouw maakte het me ook niet makkelijk. Ik was pas bij het einde van de straat met mijn uitleg toen ze me onderbrak. Ze begon het drama van de afgesloten weg weer op te lepelen. Ik wilde zeggen dat ik dat inmiddels wel wist, maar ik ben over het algemeen vrij beleefd, dus ik hield me in. Deze mevrouw had duidelijk een trauma opgelopen en moest haar ei kwijt.

“Dus bij de rotonde rechtsaf?”, vroeg ze.
Ah, ik mocht weer.
“Ja en dan de eerste links”.
Ze deed haar mond open. Ik had me dan wel voorgenomen geduldig te zijn, maar ook ik heb grenzen, dus voordat ze haar frustraties er weer uit kon gooien ging ik verder.
“En dan gaat u onder het viaduct door”.

Ik wist zeker dat ze niet luisterde, haar ogen stonden op standje wazig. Ik raffelde mijn verhaal af.
“Dus rechtsaf onder het viaduct door en dan links. En na ongeveer 100 meter kunt u links de weg weer oprijden en dan zit u weer op uw vertrouwde weg”.
Ze keek me aan alsof ik onzin verkondigde maar bedankte me vriendelijk. Ze ging er vandoor en liet mij in totale verwarring achter.

Zoveel vragen, geen antwoorden. Waarom vraag je de weg als je toch niet luistert? Waarom moest ik weten dat ze een zangeres was? Zou ze het verpleeghuis uiteindelijk gevonden hebben? Ik zal het nooit weten, maar ik vermoed van niet. Ik heb de merkwaardige gewoonte gesprekken talloze keren af te spelen in mijn hoofd vooral als ze zo chaotisch zijn als deze. En toen ik het bandje voor de 10e keer afspeelde besefte ik dat ik haar keihard de verkeerde kant heb opgestuurd. De goede vraag is dus niet of ze het gevonden heeft, maar of ze het overleefd heeft.